de graaf en het kamermeisje
-
21-08-2010
De graaf en het kamermeisje
Aarzelend liep het meisje door de verlaten slottuin. De zon was al onder en het werd kil; in deze laatzomerse maanden was het niet altijd behaaglijk om na het diner in de tuin te wandelen, maar zij had behoefte om even alleen te zijn.
Was het wel goed wat zij deed?
Had ze er goed aan gedaan om te solliciteren naar de betrekking van kamermeisje bij de graaf van Garderen tot Voorthuizen. De 16-jarige Gerda wist het niet; maar ze had nu ernstige twijfels gekregen. Er liepen rare mensen rond op het kasteel, niet in de laatste plaats de graaf zelf. En wat te denken van die eigenaardige butler die ook al zo'n vreemde voorkeur voor haar lichaamsdelen had? Ze huiverde. Ondanks het schemerlicht kon ze zien dat de rozen er mooi bij stonden. De oude tuinman was er dag in dag uit mee bezig. De bloemen geurden zachtjes; zij had gezien hoe de krasse baas er die middag verse stalmest bijgedaan had. Het werd steeds killer, misschien kon zij beter naar binnen gaan. Zij sloeg de omslagdoek wat dichter om zich heen en liep naar de voordeur .
Het meisje was behalve door de schrijver van dit verhaal ook nog gadegeslagen door een lange, statige figuur achter één van de vensters van de oostelijke slottoren. Hij was gehuld in een wijde, zwarte mantel met een openstaande kraag en een voering van rode kunstzijde, die bijna dezelfde kleur had als zijn ogen. Het geflikker van een oude kandelaber weerspiegelde op onheilspellende wijze in de gladde stof. Onder de mantel droeg hij avond-kleding, want het was nog te vroeg om in nachtkleding door het huis te gaan lopen. Zijn gulp stond open en hij trok zich bedachtzaam af. Tegen het perkament-witte rokoverhemd zag men duidelijk de blauwachtige sjerp, het teken van een onnoembare en geheimzinnige en bovendien volstrekt onbekende orde die men voor een luttel bedrag in Lichtenstein kon kopen. Op de kille, stenen wand projekteerde het kaarslicht een groteske schaduw, als van een grote roofvogel, klaar voor de sprong. Het beviel de gestalte wel om op een groteske roofvogel, klaar voor de sprong, te lijken. De graaf van Garderen tot Voorthuizen, want hij was het, lachte zachtjes in zijn vuistje en het leek of het klamme vertrek echoënd teruglachte. Aan de vingers van zijn vuistje prijkte een bloedrode aquamarijn, die al eeuwenlang de hand van de graven van Garderen gesierd had. Diep in de steen pulseerde een vreemd licht, dat wonderlijke en ongehoorde dingen leek te vertegenwoordigen. Het is dan ook heel zeldzaam voor een aquamarijn om rood licht te geven. Een argeloze voorbijganger die toevallig langskwam door de kasteeltuin of door de drooggelegde slotgracht, zou bij het zien van dit rode licht achter het raam misschien menen dat iemand hier haar beroep uitoefende en de etalage feestelijk verlicht had. Maar niets was minder waar en de argeloze voorbijganger zou zich schromelijk vergist hebben. De gestalte achter het raam stond daar niet om de oudste koopwaar ter wereld aan te bieden, integendeel, hij wilde juist iets hebben. Met een vloeiende beweging keerde de figuur zich om naar de deur van het slotvertrek en liep van de kamer naar de waaiboomhouten trap die van de slottoren naar de hal van het kasteel wentelde. Hij maakte geen geluid en het leek alsof hij naar beneden zweefde, vloog bijna, zodat de gelijkenis met de dreigende roofvogel nog duidelijker werd.
Het sombere, gigantische vertrek dat door Monumentenzorg steevast als "hal" werd omschreven, werd slechts door enkele fakkels verlicht. Weliswaar hing aan de berookte balken een zware, antieke kroonluchter, maar de kaarsen in dit pronkstuk waren na een betreurenswaardig konflikt met de provinciale elektriciteitsmaatschappij afgesneden door een overijverige meteropnemer en de enigszins verdorde tak van deze oudadelijke familie had van haar zwarte zaad geen nieuwe kaarsen kunnen kopen. Door de hoge glas-in-lood vensters drong niet meer licht binnen dan het schijnsel van de maan, die als een grote, bleke edammerkaas aan de hemel hing en nu door vijandige, zwarte wolken aan het oog van de opmerkzame toeschouwer werd onttrokken.
In het midden van de hal stond een massieve eikehakhouten tafel, waarop tussen druppels gestold kaarsvet vreemde, roestbruine en donkerrode vlekken zaten. De tafel had nog toebehoord aan een voorvader van de graaf, wiens naam door zekere duistere zaken zoveel bekendheid had gekregen dat hij door een negentiende-eeuwse auteur tot romanheld was verheven. De familie echter deed er over graaf Vlad liever het zwijgen toe.
In de afgelegen en duistere hoeken van het hoge plafond, waar zelfs overdag geen kiertje licht kwam, keken grijze spinnenwebben geringschattend naar op wat zich beneden in de loop der jaren afspeelde. Als spinnewebben eens spreken konden! Nu zagen ze hoe het meisje met vlugge, zenuwachtige stappen de onheilspellende ruimte betrad, terwijl de graaf snel de trap afdaalde. In de stille zomernacht weerklonk het geklepper als van leerachtige vleugels Op de onderste trede bleef de graaf krakend staan. Het meisje zag hem eerst niet, maar toen ze merkte dat er een gestalte onder aan de trap stond, werd zij bleek van schrik. Weldra echter merkte ze dat het slechts de graaf van Garderen tot Voorthuizen was.
"Zo laat nog op?" vroeg de edelman met onduidelijke stem, daar in zijn mond de emoties en het speeksel de overhand hadden gekregen. Gerda verstond hem niet, maar aan zijn intonatie merkte ze toch wel, dat hij haar een vraag stelde. Op goed geluk en onduidelijk zei ze 'Ja", zoals ze altijd deed wanneer zij een vraag niet begreep, maar toch niet om opheldering durfde te vragen. Deze slechte gewoonte had haar al meer dan eens in ernstige moeilijkheden gebracht, zoals in de nacht dat zij tegen haar wil met haar oudoom in bed belandde. Gelukkig was oompje een beetje minder stijf geweest dan zijn manier van lopen deed vermoeden en zo was ze er nog zonder kleerscheuren afgekomen.
De graaf keek haar loensend aan en in zijn blik schitterde een onheilig vuur, het vuur van jachtlust, die in zijn familie al vele mannen had aangestoken. Zijn grootvader was in de vorige eeuw bekend geworden als de "wildejager', omdat hij bij volle maan op zijn pikzwarte schimmel over de heide stoof; zijn bastaardbroerder had vroeger veel gejaagd met de toenmalige prins en zijn oom Aloys was een bekend sportvisser die menig aquarium had leeggevist. Deze zelfde jachtlust nu dreigde ook het bloed van deze graaf van Garderen te vertroebelen.
Met trillende handen schoof de edelman een paar stoelen bij de imposante tafel. "Ga toch zitten, dan kunnen we wat praten," hijgde hij met een sonore, maar wat schrille piepstem. Gerda, die haar werkgever beslist niet tegen de toch al wat schaars wordende haren wilde strijken en hem bovendien een interessante en charmante, zij het wat beklemmende oudere heer vond, ging gewillig zitten. Zijn waardigheid, die niet op de hoogte was, hoe zeer de jongere generatie prijs stelt op direkte aanzoeken en konkrete voorstellen over wat men begeert, draaide er maar wat omheen. En terecht, want het lieftailige kamermeisje kon nauwelijks gezien worden als een representante van die woelige en oproerige bende die men wel voor de jeugd van tegenwoordig verslijt. Integendeel, als de charmante oudere heer meteen op de proppen was gekomen met een opmerking als "Ik begeer je" of "zullen we dan maar", zou zij hem zeker met een kluit in het Garderse riet gestuurd hebben. Men kon toch zeker tenminste het fatsoen hebben om eerst met een of andere flauwe smoes aan te komen. In plaats daarvan deelde de graaf mee dat het mooi weer was, althans voor de tijd van het jaar, dat er een fris windje waalde, tenminste buiten, en dat hij hoopte dat zij geen schadelijke gevolgen zou ondervinden van de nadelige nachtlucht. Het meisje lachte hem eens lief en niet al te snugger toe. 'Ja hè', zei ze. Haar gelijkenis met het schaap van een van zijn pachters werd opeens veel duidelijker. 'Heb je het niet koud in je dunne jurk', vroeg de man bezorgd en hij keek haar vertederd aan. Gerda liep rond in een kreatie van haar tante Magda, die inderdaad van dunne stof gemaakt was, dat was niet uit berekening of stijl maar uit gebrek aan beter. Zij haalde haar schouderbandjes en haar schouders op. 'Een mooie jurk trouwens die je daar aan hebt', zei de graaf bewonderend. Hoewel hij natuurlijk in het dagelijks leven gewend was aan veel mooiere jurken en op de vele bruiloften en partijen aan adellijke en vorstelijke hoven de fraaiste kreaties van de duurste modekunstenaars kon bewonderen, wist hij eenvoud en properheid te waarderen. Zeker als dit de stijlvolle vormen van de welgeschapen Gerda omkleedde. 'Waar heb je hem vandaan? Ik zou er ook wel eentje willen kopen voor mijn speelse, doch brave nichtje." De graaf had echt relaties met een nicht en men zou deze nicht beslist ook speels kunnen noemen. De spelletjes die die nicht uithaalde met 'oompje', en het feit dat hij altijd in een jurk rondliep, deed de bewoners van het kasteel zelfs wel eens opmerken dat het "een nicht als een paard" was. Het meisje voelde zich door deze vleiende woorden gestreeld, althans in haar jurk, maar ze kon natuurlijk niet opbiechten dat het kledingstuk slechts het produkt van haar beminde tante Magda was. Daarom zei ze maar met een verlegen stem en een blos op de wangen dat zij het niet wist. 'Geen nood, zei de graaf terwijl hij zich naar haar toeneeg. In de meeste jurken zit wel een etiket waar iets opstaat. Laat me maar eens kijken'. En hij probeerde om met zijn aristokratisch-bleke hand achter in haar halsopening te tasten en het etiket aan het kunstmatige licht te brengen. Het zou niet juist zijn om te beweren dat Gerda tegenstribbelde, maar aan de andere kant stribbelde zij ook niet mee. Haar stribbelen had iets doelloos, iets ongekoördineerds, alsof ze zich verplicht voelde om te protesteren, maar aan de andere kant ook niet die vriendelijke oude man wilde teleurstellen, die bovendien haar werkgever was. En inderdaad was op dit moment bereidwilligheid en hulpvaardigheid de belangrijkste drijfveer van het jonge kamermeisje. De volhardende edelman echter, gedachtig aan het belang van zijn nicht, zocht verder en verder of wellicht niet iets lager de plaats van herkomst te ontdekken was en weldra was dan ook zijn gehele arm tot aan de schouder in de jurk verdwenen. Zijn hand ontmoette een ruggegraat, een onderrug en een paar slanke doch stevige billen. Zijn vinger zocht in de bilnaad, trachtte iedere oneffenheid te onderzoeken en vond zelfs een kleine opening. De graaf was intussen op zijn tenen gaan staan en dreigde nu in de halsopening te vallen. Zijn vinger drong even naar binnen in een warme, kleverige opening onder aan de rug, maar ook daar was geen etiket te ontdekken. Het meisje gaf een kort, hoog gilletje, terwijl de zoekende vinger in en uit haar zitgaatje gleed. De graaf liep rood aan van inspanning, maar voor zijn familie moet men nu eenmaal wat over hebben en het ging niet aan om zijn nicht zonder jurk te laten lopen. De mensen zouden denken dat het een neef was! Gerda had medelijden met de zwoegende graaf, wiens moeilijke adem zij in warme stoten in haar nek voelde. Ze werd er helemaal week door van binnen. Moest ze de arme man helpen? Moest ze aanbieden om haar jurk uit te trekken om het zoeken te vergemakkelijken? Iets in haar weerhield haar toch om het aan te bieden. vooral de aangesnoerde halsopening, die haar van voren bijna geheel de adem afsneed. De graaf was kennelijk teleurgesteld over wat hij had gevonden; het bolle, verende oppervlak en het warme, kleverige holletje hadden hem kennelijk toch niet geboden wat hij had gehoopt. Maar niet gewanhoopt, het was bekend dat enkele Groningse couturiers de etiketten aan de voorkant van de kleding bevestigden. Stijfhoofdig en eigenwijs als dat volkje nu eenmaal is. De edelman legde Gerda uit dat hij dit vaak gezien had. Zeker ook bij herenkostuums en het meisje bood hem gewillig haar voorzijde aan. De graaf glimlachte haar bemoedigend toe, waarbij zijn lange hoektanden te voorschijn kwamen. Gerda leunde achterover in de oude, eikenhouten zetel met de versleten lederen rug. De graaf boog zich opnieuw over haar heen, waarbij zijn lange, zwarte avondcape achter hem opbolde en hem deed lijken op een slechts half gelukte imitatie van Batman. Zijn koele handen beroerden haar blote schouders en zakte vervolgens in haar halsopening. Het knelde even totdat hij een paar knoopjes losmaakte. Met zijn hand voelde hij een stevige, jonge borst, zacht en verend, zoals hij ze altijd graag voelde. Aan de top van de zachte ronding prijkte een weke tepel die onder zijn onderzoekende vingers steeds steviger en steviger werd. Nieuwsgierig voelde en voelde hij; het gaf het meisje een vreemd gevoel van binnen. Het gevoel plantte zich voort door haar gehele borst, door haar ruggegraat en verder naar haar dijen en de warme plek tussen haar benen. Ze kon niet meer stil blijven zitten en schoof op de stoel heen en weer alsof ze per ongeluk tijdens een picknick op een warme, zomerse dag in een mierenhoop had plaatsgenomen, waarna de mieren een weg in haar jurk hadden gevonden om haar overal te kriebelen. De graaf stroopte nu haar jurk een stukje naar beneden om beter te kunnen zien of er een etiket inzat. Daarbij kwamen beide jonge borsten bloot, fier rechtopstaand boven haar slanke ribbenkast, uitdagend de wereld in kijkend met hun twee priemende ogen. Zijn hoofd naderde haar borsten en uit zijn keel weerklonk een rauwe, dierlijke kreet. Het viel haar moeilijk om aan hem te blijven denken als aan een liefhebbende en bezorgde 'oom’, maar ja, geloof doet wonderen. Zijn mond met de lange hoektanden naderde haar vlees en zij voelde haar hart in haar keel kloppen. Daar zat een ader of een slagader of zo, naar men haar wel eens verteld had. Ze voelde de aanraking van zijn vochtige lippen op haar vel.
Buiten schoof bijna plechtstatig een wolk voor de maan weg, zodat deze in zijn grote, kaasachtige bleekheid ten toon gesteld werd. In de stallen van het kasteel hinnikte een paard van onbegrepen paardeleed. Onder de bleke stralen van de maan lag het wijdse landschap verlaten. Geen levende ziel liep er over de uitgestrekte landerijen; alleen in het bronsgroene eikehout ritselde onzichtbaar een konijntje. De boeren in de wijde omtrek lagen al in hun bedsteden, dromend van bergen suikerbieten en metershoge veestapels. Een of twee boerendochters droomden van de graaf op het kasteel en hoe het zou zijn om slotvrouwe te worden. Maar het tweetal in de verlaten slothal had geen weet van dit alles.
In de mond van de graaf had zich intussen van alles afgespeeld. De allesverterende honger die in hem was opgeweld had zijn speeksel doen vloeien als nooit tevoren en zijn mond was inmiddels zo glibberig als de spreekwoordelijke paling in de emmer snot. Dit deed niet alleen de kwijl langs zijn kin lopen. maar maakte ook dat zijn kunstgebit losser en losser kwam te zitten. Toen hij dan ook wilde toehappen, vielen beide delen van zijn prothese in de schoot van Gerda. Hij zuchtte. Zo ging het nu altijd. Net als hij met zeer veel moeite erin geslaagd was om een subtiel sfeertje op te bouwen, net als hij het gevoel had gekweekt dat het moment precies rijp was, gebeurde er weer iets waardoor zijn slim gesmede plannetjes mislukten. En zijn gebit was ook niet meer wat het vroeger was. Weliswaar was het een getrouwde weergave van de tanden en kiezen die vroeger zijn mond sierden, weliswaar had het alle eigenschappen waardoor zijn voorvader in Transsylvanië vroeger zoveel bekendheid had verworven, maar toch klepperde het steeds vaker en luider en kon hij er niet meer zo mee bijten als hij gewend was. Hij zuchtte opnieuw.
Het meisje ging verzitten. Zie je wel, de spanning was gebroken. Het ergste was, dat de mensen niet meer aan je geloofden. Neem nou dit meisje, officieel hoorde zij verlamd te zijn van schrik, zoals het in zijn jonge jaren altijd geweest was, maar zij beschouwde hem alleen maar als een vriendelijke, oude heer in plaats van bang te zijn voor het Gruwelijke en Afschuwelijke dat haar het avontuur van haar leven had kunnen bezorgen. Nu ja, als hij eerlijk was, het Gruwelijke en Afschuwelijke was ook niet meer wat het geweest was. Teneergeslagen keek hij naar zijn schoot. Het leek of het meisje aanvoelde wat er in hem omging, want ook haar ogen waren op zijn schoot gericht. Ze giechelde. "Wil het niet meer?" Een domme grijns op haar gezicht verhinderde niet dat ze gelijk had. Hij schudde het grijzende hoofd. "Maar dan kan ik je misschien wel helpen." Met vaardige vingers begon ze de jurk verder van haar jonge lichaam te stropen. De graaf stond in tweestrijd. Enerzijds was het ver beneden zijn stand als een slachtoffer van zijn geile lusten zichzelf zou komen aanbieden, maar anderzijds werd hij wel heel erg opgewonden door de aanblik van dit jonge, gezonde lichaam. De stevige borsten met de roze kleurige tepels, de soepele lijnen van haar zijden, de welving van haar buik die overging in het zachte dons van haar schaamhaar en de suggestie van een spleet tussen haar lange, slanke benen maakten dat zijn hart sneller ging kloppen en dat het bloed in zijn lichaam onweerstaanbaar naar zijn stramme lid werd gestuwd. Toen zij haar schoenen uitschopte en zich achteroverboog op de tafel, begon hij zenuwachtig zijn avondkleding los te maken. De cape ging nog wel, maar bij een rokkostuum is het boordeknoopje altijd een barriere die door een ware veldslag overwonnen moet worden. Hij rukte en draaide, waarbij het knellende hoge boord zijn hoofd roder en roder deed worden. Hij zwoegde en zweette en alle energie die hij in de ontlading van zijn seksuele verlangen had moeten leggen, vloeide nu weg in het gevecht met zijn boordeknoopjes. Toen hij de strijd eindelijk gewonnen had, bleven daar nog de knellende bretels die de goed gesneden pantalon over zijn adellijke heupen omhoog hielden en weldra stond hij slechts in zijn hemd gekleed voor haar. Het meisje merkte zijn moeilijkheden op, zag ook dat zijn eens zo fiere vlaggemast niet meer energie dan een schoenveter bevatte en besloot om er iets aan te doen. Ze spreidde haar benen, zodat zijn uitpuilende ogen goed zicht kregen op de aanlokkelijkheid van haar snede en bracht haar slanke hand naar de kloof tussen haar dijen. Vaardige vingers vonden zonder moeite haar kittige kittelaar en weldra streelde ze zichzelf met een overgave en toewijding die haar deden zuchten en kreunen van genot. Ze sloot haar ogen en aan haar licht opgemaakte lippen ontsnapten opwindende geluidjes. Haar lichaam golfde en schokte onder de strelingen van haar zachte vingers en de graaf, die dit aanzag, voelde hernieuwde energie in zijn vermoeide lichaam stromen. Dat was ook wel te zien. Het verslapte lid van een oude, adellijke familie zag hoe zijn piemel stijver en stijver werd tot hij onweerstaanbaar wees naar de vochtige schede waarnaar hij verlangde. De aderen op zijn instrument zwollen op van het bloed en hij snoof diep, een jager die de prooi ruikt. Haar beide benen hingen af van de hoge tafel, zodat hij staande in de juiste positie was. Met een stap was hij bij haar, met een stoot was hij in haar. Het meisje gaf even een gilletje van de plotselinge pijn, maar toen begon een gevoel van genot door haar heen te stromen. Toen de graaf zijn edele geslacht heen en weer begon te bewegen, nam al spoedig de ekstase bezit van hen beiden. Hij boog zich over haar heen en zoende haar, maar het ritme van zijn bewegingen bleef ononderbroken. De tafel kreunde onder het gewicht van hun zwoegende lichamen.
In de hoge deuropening verscheen de gebochelde gestalte van de sinistere butler, die wilde informeren of zijn meester nog iets nodig had. Hij bleef stil staan en keek naar het lieflijke tafereeltje van de twee mensen die daar zo eendrachtig samen bezig waren. Hij zag het al, zijn meester had niets nodig. Even nog bleef hij kijken, zijn bloeddoorlopen ogen lichtten zachtjes op in het duister.
De graaf en het meisje onder hem zagen de gestalte niet.
Toen verdween de butler weer in het duister.
Het geluid van zijn ongelijke voetstappen klonk hol.
Beoordeel dit verhaal:
(10 beoordelingen)